Wandelen met de honden, deel III
12-02-2020 Column
Auteur: Kees de Vreugd
Collega JJ Visser vertelde me het verhaal over één van mijn illustere, kleurrijke voorgangers die in het verleden werkzaam waren bij het bedrijf waar ik sinds een jaar aan het werk ben. De man was een nogal chagrijnig sujet, als ik de verhalen mag geloven.
Hij dacht verstand van kompjoeters te hebben, dus toen het netwerk haperde, stond hij in een mum van tijd tot aan zijn nek in een kluwen datakabels, vloekend de circa miljoen stekkers en printkaarten die uit de server staken aan te drukken. Een collega stond zijn gestuntel geamuseerd te bekijken en besloot hem, toen er na een goed half uur al stoompluimpjes uit zijn oren floten, van goede raad te voorzien.
“Misschien moet je ‘m gewoon opnieuw opstarten?”
Het equivalent van “of je stopt de stekker erin”. Ze hadden duidelijk allebei verstand van zaken.
“Weet je wat jij moet doen? Je muil houden.”
Nu kwam er bij twee personen stoom uit de oren. Het is nooit meer goed gekomen tussen die twee.
Als verhaal stelt dit niet veel voor, maar ik kon er hartelijk om lachen. Neem het me maar niet kwalijk: zo ben ik. Voor degenen die denken “wat is dit nou voor suf verhaaltje”: hou vol! Ik ben nog maar op de helft.
Een paar weken geleden liep ik met ons roedel het dagelijkse ochtendrondje: een deel van dat rondje loopt over het fietspad langs Transvaal in Sleeuwijk. Het is een relatief druk fietspad, dus ik loop links met de honden in de berm. Terwijl ik glimlachend bovenstaande halve anekdote liep te visualiseren, maakte Vito slinks gebruik van mijn tijdelijke gebrek aan waakzaamheid en vloog in zijn kenmerkende doldrieste enthousiasme dwars het pad over, richting een lekker geurtje. Of weet ik wat er in zijn lege hoofd omgaat.
Achter me: piepende remmen en een welgemeend “Godver!” Een eenzame fietser kon ternauwernood voorkomen dat zijn voorwiel de strakgespannen lijn inreed. Ik haalde Vito naar me toe om vrij baan te maken. Voordat ik m’n excuses kon aanbieden, beet de fietser (een jongetje van hooguit 15 jaar oud) me toe: “Je moet die kuthonden bij je houden!”
Het floepte eruit, voordat ik er erg in had.
“Weet je wat jij moet doen? Je muil houden.”
Nogmaals klonk het gekrijs van piepende remmen in de tot dusverre vredige ochtendstond. Escalatie.
De fietser stapte tot het uiterste getergd van zijn fiets en stroopte nog net zijn mouwen niet op.
“Zal ik jou eens voor je bek slaan?”
Ik was te verbluft om boos te worden. Voor me stond een onderdeurtje met de spiermassa en huidskleur van iemand die tot dan tachtig procent van zijn wakende uren op een verduisterde zolder had zitten gamen. De homerische lach die me ontschoot werkte niet bepaald de-escalerend. Mijn fout. Hij maakte nu toch echt aanstalten om te gaan slaan, die halve zool.
“Ehm, ik weet niet of je het in de gaten hebt, maar ik sta hier met drie honden die stuk voor stuk bereid zijn om jou aan stukken te scheuren, mocht je wat raars van plan zijn. Ik zal ze daarvoor niet nodig hebben, maar als jij gaat slaan moet ik toch mijn handen vrij hebben om je van hier naar Gorinchem het snot voor je ogen te rossen. Als deze drie me daar de kans voor geven, waar het niet naar uitziet. Dus ik stel voor dat je gewoon op je fiets stapt en weg rijdt, voordat er ongelukken gebeuren.”
Ja, ik praat in volzinnen.
Na wat loze dreigementen (“Ik krijg je nog wel” e.d.) vervolgde hij dan toch maar scheldend zijn weg.
Toen ik nog jong en bleu was, heb ik me stellig voorgenomen om nooit, nooit, nooit de woorden “die jeugd van tegenwoordig” in de mond te nemen. Dat heb ik tot op de dag van vandaag vol kunnen houden. Deze jongen kreeg het bijna voor elkaar. Ik vraag me nu, ruim twee weken later, nog steeds af wat hem bezielde. Zo agressief. Dacht hij nou echt met zijn vijftig kilo een handgemeen met een volwassen vent en drie hysterische honden te kunnen winnen? Of was het adrenaline? Gelukkig voor hem is mijn lontje een stuk langer dan die van hem.