Waar gebeurd, in Almkerk
27-09-2018 Column
Auteur: Kees de Vreugd
M’n zusje, Odette, verbaast zich elke keer weer over hoe weinig ik me uit onze jeugd nog kan herinneren. Op de vraag: “Weet je nog?” moet ik meestal ontkennend reageren. ’t Is echt ontstellend hoeveel gaten mijn geheugen vertoond. Ik lijk wel seniel.
Toch is mijn brein gelukkig niet helemaal leeg gelopen. Zo kan ik me de verhalen van mijn vader nog heel goed herinneren. Dat ik ze me nog kan herinneren, zal komen doordat die verhalen tot in den treure werden verteld. Op elk verjaardagsfeestje werden ze opgelepeld en elke keer weer zat ik met rode oortjes te luisteren. Ze speelden zich bijna altijd af in de oorlogstijd, zoals dat toen genoemd werd. Voor een jonge jongen klonk dat ontzettend spannend, zo’n oorlog, en als je de verhalen moest geloven was het een hilarische tijd. Eigenaardig, die menselijke neiging om de leuke dingen te herinneren, terwijl de ellende lijkt te vervagen.
Mijn vader, inmiddels niet meer onder ons, werd geboren in 1925 en heeft daarom de tweede wereldoorlog heel bewust meegemaakt. Zijn complete pubertijd en het eerste stuk van zijn volwassen leven heeft hij onder het schrikbewind van de bezettende moffen doorgebracht. Ik kan me niet heugen dat hij daar erg onder heeft geleden, maar zeker weten kan ik het niet. Het was een ouderwetse man die zijn gevoelens voor zichzelf hield. In ieder geval had hij er (ook) prachtige verhalen aan overgehouden.
Zo was er een boer die, toen in Nederland de watermeloen werd geïntroduceerd, onder de slagschaduw van de watertoren in Uppel, een kolossaal exemplaar in zijn geheel in een keer naar binnen werkte. Dat is toch al gauw anderhalf tot twee kilo meloen. Met zijn hemd tot aan zijn navel doordrenkt met meloensap en de onderste helft van zijn gezicht gedecoreerd met pitjes en vruchtvlees, sprak hij de legendarische woorden: “Hm. Nou, ja. Dur zit weinig smaok aon zo’n ding.”
Dit is gelijk al een slecht voorbeeld, want waarschijnlijk waren er tijdens WOII geen watermeloenen voor handen … volgende verhaal dan maar, met mijn vader zelf in een hoofdrol.
Hij en een vriend hadden het plan opgevat om een schuilkelder te graven. Je wist het maar nooit met die moffen: zo'n kelder zou weleens van pas kunnen komen. Gewapend met een schep gingen ze voortvarend aan de slag. Ze groeven een gat van een meter diep, legden er wat planken overheen en camoufleerden het geheel met een dun laagje aarde. Glimmend van trots bekeken ze de vrucht van hun arbeid, ze vroegen zich hardop af of er eigenlijk geen luik moest komen, tot iemand achter hen zijn keel schraapte. Ze draaiden zich om en zagen een buurtgenoot, een oudere man in een boerenkiel, met zijn handen in zijn zakken en een vorsende blik in zijn ogen naar hun bouwwerk kijken.
Een vernietigend oordeel volgde.
“Ge het ‘m aon de verkeerde kaant van d’n dijk gegroave. Meej hoog waoter verzupte d’r in. En wah dinkte gullie nou? Nun hardlijvige sjurk schet er dwars deurhene …”
Voor de niet-Brabanders: “Jullie hebben ‘m aan de verkeerde kant van de dijk gegraven. Met hoog water verzuip je. En wat denken jullie nou eigenlijk? Een geconstipeerde mus schijt er dwars doorheen …”
Mijn vader heeft dit verhaal wel honderd keer verteld, en elke keer weer lag hij in een deuk. En ik ook. "Hardlijvige Sjurk" ... ik zou willen dat ik dat zelf verzonnen had. Zelfspot was hem niet vreemd. Hij had prachtige verhalen, uit een tijd dat mensen nog Gerrit, Driekus of Piet heetten. Die goeie, ouwe tijd. Ik zal die verhalen eens gaan verzamelen. Het zou zonde zijn als ze allemaal verloren zouden gaan.