België
17-09-2018 Column
Tot mijn diepe ongenoegen heeft mijn levenswandel me in een woonplaats gebracht, die zich op een klein half uur rijden van de Belgische grens bevindt. Dat is zo’n veertig kilometer en wat mij betreft is dat zo’n twintigduizend kilometer te weinig.
Zo zoef je blijmoedig met je automobiel over de A16 langs Breda, over een wegdek zo strak als een biljartlaken; zo’n tien kilometer zuidwaarts heb je er spijt van dat je geen niergordel om hebt gedaan. Hotsebotsend over slecht aansluitende betonplaten (in het beste geval), probeer je de van de voorruit ricocherende vullingen uit je kiezen te ontwijken. Druk doende zou het je bijna ontgaan dat de wereld om je heen haar kleur is verloren. Je bent België binnen gereden.
Hier en daar steekt een dorre struik, of onderontwikkeld boompje met zichtbare moeite en tegenzin boven nog dorder grasland uit. Koeien staan lusteloos in de gele wei, te moedeloos om zelfs maar te herkauwen. Zelfs de windmolens, die aan de goede kant van de grens in de frisse bries vrolijk met hun wieken wapperden, lijken hier door de onderste atmosfeer te zwoegen. In België is alles mat, dof, muf, duf en in verval. En het regent er. Altijd.
De met kinderkopjes geplaveide straten in de stads- en dorpskernen maken het rijden bijkans onmogelijk. De schokbrekers van je auto maken geen schijn van kans. De afbladderende, scheef hangende gevels die de straten omzomen stralen niets dan troosteloosheid uit. Als ze een eigen wil zouden hebben, zouden ze massaal, met een gevoel van intense opluchting, omvallen.
De bewegwijzering staat doorgaans verdekt opgesteld achter een struik, een hoop puin of een stapel dood vee. In het zeldzame geval dat je ‘m kunt zien, lijkt hij naar een willekeurig punt in een oneindig groot heelal te wijzen. Het maakt dan ook niet uit welke kant je opgaat in België: je eindigt altijd op een nog beroerdere plaats. Tenzij je verplaatsing je over een willekeurige landsgrens brengt, uiteraard. Overal buiten België is het beter, en degenen die de borden ooit plaatsten, moeten dat hebben geweten.
Een verder ongeëvenaard staaltje zelfkennis, want als iets erger is dan het land, zijn het wel haar inwoners. De gemiddelde Belg laat zich het best omschrijven als een clochard, met het bijbehorende slechte gebit. Ze zien er al even verzorgd uit als hun infrastructuur en hun gebouwen. Het is mij niet duidelijk wie wat, of wat wie hier weerspiegelt. Hier in Nederland heerst het idee dat Belgen over het algemeen gemoedelijke, aardige levensgenieters zijn. Er bestaat geen idee verder bezijden de werkelijkheid.
Ze kunnen niets fatsoenlijks bouwen, noch onderhouden. Het land wordt hooguit de helft van de tijd bestuurd, omdat de diverse bevolkingsgroepen het nergens over eens kunnen worden tijdens de coalitie-onderhandelingen en de resulterende kabinetten doorgaans - en derhalve - de levensverwachting hebben van een fruitvlieg. Vraag een Belg wat ze beter doen dan “Ollanders” en ze zullen je antwoorden “Fritten bakken en bier brouwen”. Juist. En daarmee is meer dan alles gezegd.
Want o, o, o wat zijn ze “fier”, die Belgen. Fier op hun Belg zijn, maar vooral fier dat ze geen Nederlander, Fransman of Duitser zijn. Waar ze die trots vandaan halen mag Joost weten, maar voilà. Er is op zich niks mis mee, met die trots, ware het niet dat deze in rancune is geworteld. Hier is een heads up: Belgen haten buitenlanders, vooral als die uit Nederland komen. “Dikke nekken” hebben wij. Volgens hunnie.
Ze kijken met afgunstige ogen naar hun Noorden en zien een keurig aangeharkt, brandschoon land vol liefde en licht, met fier rechtstaande, fris geverfde gebouwen en een wegennetwerk dat je ziet, maar niet voelt. Een land met een deugdelijk bestuur. Een land vol ontstellend knappe, intelligente mensen met hagelwitte gebitten. En dan kijken ze naar zichzelf. Ze zien het verschil, geraken droef te moede en spiegelen omgekeerd hun minderwaardigheidscomplex in vermeende Hollandse arrogantie.
Het masker valt. In een discussie met een Belg verandert de gezellige levensgenieter maar wat snel in een rabiaat afgunstige, fiere nationalist. Vooral als het onderwerp “wat zijn de verschillen tussen België en Nederland” is. Wat begint als een aangename conversatie, eindigt in een bittere tirade van een stijfkoppige, ziedende Belg. We zullen ermee moeten leren leven: Nederlanders zijn voor Belgen, wat Duitsers voor Nederlanders zijn. Maar dan in het kwadraat.
Komt het nog goed? Ach, welja. Zo lang ze hun masker ophouden zijn de zuiderbuurtjes prima te pruimen. Wellicht groeit mettertijd het besef dat in Nederland inderdaad zowat alles beter is dan in hun eigen land, behalve het bier en de fritten. Die zijn inderdaad lekkerder. Misschien komt ooit de dag dat ze met een open blik naar hun lieve noorderburen kunnen kijken en zelfs wat van hen opsteken. Een goed voorbeeld zou toch goed moeten doen volgen?