Uit 't Zuiden

Foebele (II)

VVA logo

12-04-2017 Column

Kinderen van een jaar of twaalf ontberen vaak de ervaring en zelfkennis om grote, ingrijpende beslissingen te nemen. Dat geldt ook voor de meeste volwassenen, trouwens. Achteraf blijft het me dan ook verbazen dat niemand me ruim dertig jaar geleden op andere gedachten bracht toen ik het grote, ingrijpende plan opvatte om lid te worden van een voetbalclub.

Dat dit werd ingegeven door “peer pressure”, oftewel klasgenootjes die daarop aandrongen (waarschijnlijk kwamen ze een paar teamleden tekort), mocht geen excuus zijn. Iedereen, ikzelf incluis, die me met een bal bezig had gezien had beter moeten weten. Sommige mensen zijn gemaakt voor individuele sporten (zonder bal) en ik was, en ben, er één van.

Mijn voornemen werd thuis met gemengde gevoelens ontvangen. Aangezien ik al turnde (wat vroeger nog gewoon gym heette) en we het thuis niet al te breed hadden, drukten mijn ouders me op het hart dat als ik per sé lid wou worden van Voetbalvereniging Almkerk, ik het wél serieus aan moest pakken. De contributie en bijkomende kosten voor schoenen en een tenue, drukten zwaar op het huishoudbudget, dus geen grapjes. Wil je dit echt en ga je er serieus werk van maken? Met alle overtuiging die ik in mezelf kon vinden en met een ferme blik in d’ogen kon ik niet anders dan dit volkomen beamen.

Na de eerste tien seconden in de wei, met eenentwintig andere jongens die stuk voor stuk wel leken te weten waar ze mee bezig waren, wist ik het al. Met groeiend afgrijzen besefte ik dat dit echt mijn spelletje niet was. Ik maaide woest om me heen, maar raakte in plaats van de bal de schenen van tegenstanders en af en toe zelfs van ploeggenoten, die vloekend weghinkten of zich naar mijn smaak tamelijk overdreven krijsend ter aarde stortten. Behalve dat het iets was wat zich voornamelijk op de helft van de verdedigers afspeelde, had ik niet de flauwste notie van wat de buitenspelregel behelsde. Ik was te bleu om het te vragen.
Tegenstanders die met een al te woeste blik op me af kwamen rennen, als één van mijn teamgenoten het onzalige plan had opgevat om mij de bal in mijn voeten te spelen, wist ik heel handig te ontwijken door keihard de andere kant op te rennen en daarbij de bal achter te laten. Mocht ik per ongeluk kans zien de bal daadwerkelijk met een toegestaan lichaamsdeel te raken, stuiterde die doorgaans in een voor mij volkomen onverwachte richting weg. Meestal in de voeten van een tegenstander.

Mijn ploeggenoten hadden niet veel meer dan deze tien seconden nodig om mijn capaciteiten op het voetbalveld te inventariseren. Die leerden al snel dat ze in plaats van de bal mijn richting op te trappen, ze deze net zo goed met een strik erom aan de tegenstander konden overhandigen. In het zestienmeter gebied. Met de verdedigers en de keeper langs de zijlijn. Deze eerste wedstrijd van mijn leven, die ik de tweede helft vanaf de reservebank heb mogen bekijken, bestond uit zoveel mogelijk uit de buurt van de bal zien te blijven en zo min mogelijk in de weg te lopen.

Jaren van intensieve begeleiding door steeds wanhopiger wordende trainers brachten weinig tot geen verbetering. Gebrek aan talent dekt de lading niet. Het betrof hier een gebrek aan zelfs maar het geringste idee van wat je met een bal aan zou moeten vangen. Het grootste deel van mijn kortstondige voetbalcarrière heb ik dan ook tot mijn grote opluchting op de reservebank doorgebracht. Ik zou hebben gezworen dat ik, elke keer als een teamgenoot door een aanvaring met een tegenstander liep te hinken, de trainer een schietgebedje af hoorde vuren, de goden smekend om mij niet op te hoeven stellen.

Met het strenge toespraakje van mijn ouders nog vers in het geheugen, heb ik zo twee jaar lang, elke fucking zaterdagmorgen mijn toch al kwetsbare zelfvertrouwen onherstelbare schade toegebracht door mij met lood in mijn te krappe voetbalschoenen richting mijn persoonlijke hel, het voetbalveld van VV Almkerk, te begeven. Ik moest en zou bewijzen dat mijn wens om lid te worden van de foebelklub geen bevlieging was.

Een lesje in nederigheid, dat was het.

Vraag me dan ook niet waarom ik een paar decennia later instemde om weer lid te worden en mee te gaan spelen in het zevende (semi-senioren) elftal van dezelfde voetbalclub. Dat verslag wordt een “Foebele (III)” ben ik bang.