Verloren
28-09-2017 Fictie
De oude man staart uit het raam, zonder veel te zien. Zijn blik is naar binnen gericht. Met zoveel verleden resteert steeds minder toekomst; verwachtingen maken plaats voor herinneringen.
Herinneringen. Zijn jonge jaren, vol drank, drugs en vechtpartijen. De nakende afgrond en de jonge vrouw die hem er net voor weg trok. Die hem daarna met zachte, maar besliste hand het rechte pad op duwde. De vrouw die hem leerde liefhebben en waar hij uiteindelijk mee trouwde.
Hij hield van zijn dochter vanaf het moment dat ze de wereld betrad. Hij hield van haar de eerste keer dat ze zijn duim greep, de eerst keer dat ze naar hem lachte, zelfs toen ze in een prepuberale woede-uitbarsting tegen hem tekeer ging. Toen ze ziek werd leerde zij hem hoe je moest vechten en als je niet meer kon winnen, aanvaarden.
Maar ze leerde hem ook dat liefde tanden heeft, in staat om je te verscheuren. Hij hield haar hand vast toen ze ging, hoewel ze maanden daarvoor al was verdwenen. Weggegleden naar een plaats van onbeschrijfelijk lijden, waar zelfs morfine haar niet meer weg kon halen.
Het huis dat hun thuis was geworden, ooit vol liefde en geluk, werd door zijn vrouw en hem gevuld met verdriet, frustratie en machteloze, ongerichte woede. Een plek waar zij zich van elkaar verwijderden, niet bij machte elkaar bij te staan. Een plek waar zij uiteindelijk niet meer kon zijn, vanwege een dochter die door god of het lot niet meer mócht zijn. Ze verdween stilletjes uit zijn gebroken leven, zelf gebroken.
Weer balanceerde hij op de rand van de afgrond. Deze keer redde hij zichzelf, op een of andere manier. Hij werd gevonden door een andere vrouw; andere kinderen volgden. Hij hield zielsveel van hen, maar het geslagen gat liet zich niet vullen. Toch vond hij in zijn nieuwe leven betrekkelijke rust.
Hij heeft zijn jongste dochter háár lach horen lachen. Haar ogen, sprankelend en intelligent, keken hem aan vanuit zijn zoons gezicht. Pijnlijk en zoet tegelijk. Ze leefde niet alleen in zijn herinneringen voort.
De oude man kijkt uit het raam. Hij voelt geen spijt of weemoed. Niet meer; het is goed geweest.
Hij keert terug naar het heden en ziet dat het buiten donker is geworden en dat het regent. Achter de druppels op het raam ziet hij zijn eigen weerspiegeling. Daarachter een klein, blond meisje dat naar hem lacht en wuift. Zijn hart klopt wild in zijn borst en hij veert nog één keer op, lachend, vervuld met blijdschap. Terwijl zijn zintuigen het af laten weten vraagt hij zich af of hij zijn meisje hoort roepen, of dat hij droomt.
'Papa! Kom!'
Hij gaat.