Een arrangement van sensationele schoonheid
25-01-2017 Column
Na jarenlang moeizaam gekrabbel in de marge, is Johnny Gold er in de herfst van zijn carrière in geslaagd een productie af te leveren, die het oeuvre van Brahms, Bach, Mahler, Beethoven en de Spice Girls tot lachwekkende, inhoudsloze niemandalletjes reduceert. Een tekstueel en muzikaal hoogstandje, dat alles en iedereen overtreft in zeggingskracht, intensiteit en ontroering. Wat diepe indruk maakt is dat Gold bij elke lettergreep emoties en betekenissen echoot of daar juist op anticipeert, waardoor zich een zeldzaam dramatisch discours ontvouwt, waarin de zielenroerselen van de antagonist tot in elke hoek worden verkend.
Met zijn politieke engagement, wars van elke vorm van opportunisme, zoekt Gold moedig de grenzen van het betamelijke en toont de moed om daar overheen te stappen. Voor collega-recensenten van onder andere de Volkskrant en het NRC Handelsblad een reden om dit meesterwerk als nodeloos kwetsend en vulgair te betitelen. Een begrijpelijke misvatting voor recensenten van lager allooi en beperkte intelligentie. Het is ronduit schokkend hoe kinderlijk eenvoudig zelfverklaarde, klassiek geschoolde specialisten op het verkeerde been gezet kunnen worden met een ogenschijnlijk eenvoudige tekst, die niettemin peilloze diepten in zich herbergt en werkelijk uit zijn voegen barst van de taalvondsten en spanningsbogen, gevangen in en geaccentueerd door de kracht van de herhaling.
Luister zelf hoe wonderschoon deze briljante componist een perfect getimede pauze inlast tussen “Daar mot een” en “piemel in”. De spanning wordt hier tergend, schier ondraaglijk opgevoerd; de ontlading is verrassend en hartverscheurend. Heel gewiekst laat Gold in het midden waar die piemel in moet; waarmee hij het publiek tot contemplatie en introspectie dwingt. Briljant in zijn eenvoud.
Het is treurig dat mijn NRC en Volkskrant collegae, verblind door hun afkeer voor een politieke boodschap die niet de hunne is, niet in staat blijken door die zorgvuldig geconstrueerde, misleidende oppervlakte van dit fabelachtige arrangement heen te prikken. Ze missen daardoor zoveel moois, zoals bijvoorbeeld hoe deze begenadigde componist ongeveer halverwege zijn meesterwerk magistraal van Am naar G7 moduleert, in een verzengend crescendo dat niet alleen de zintuigen, maar het hele wezen verdooft.
Als de slotakkoorden van fortissimo possibile, via een zoet-schrijnende pianissimo tot niente wegsterven, sterft een deel van de tot tranen geroerde luisteraar mee.
Ik maak een diepe buiging voor de heer Gold, die op de valreep zijn magnum opus aflevert.
Carnaval zal nooit meer hetzelfde zijn.