Vergeving
21-07-2017 Column
Hoewel ik gek ben op honden, en honden doorgaans op mij, kunnen ze soms maar beter uit mijn buurt blijven.
Eén van mijn biljartmaatjes, Alex, ook wel bekend als “die lelijke dikke”, heeft een hond die hij op donderdag meeneemt naar onze onderlinge competitie. Tommy, alias “Swiffer”, ziet eruit en is zo groot als een marmot die per ongeluk met de bonte was is meegedraaid en nog niet goed is opgedroogd. Het beestje is van een mij onbekend merk en uitvoering. Hij heeft zilvergrijs, halflang haar en heeft de onhebbelijke gewoonte ontwikkeld om de hele godganse donderdagavond enthousiast om m’n enkels te draaien. Ik denk dat hij die twee mormels van mij ruikt.
Gisteren ging het even mis. Terwijl Tommy aan de hak van m’n linkerschoen stond de snuffelen, deed ik een stapje terug om een lastige ballenconfiguratie op het groene laken in een ander perspectief te bezien, in de hoop er een oplossing voor te vinden. Tommy slaakte dat hoge keelgeluid dat honden maken als ze pijn hebben. Ik had op zijn poot getrapt. Geschrokken keek ik naar beneden waar op enkelhoogte een ontdane Tommy met z’n rafelige staart tussen zijn poten onder een tafel dekking zocht.
Alex, die schoft, raapte hem op en deed een poging om het geschrokken hondje tegen mij op te zetten, wat faliekant mislukte. Met Swiffer in zijn armen kwam hij op me aflopen, richtte de voorkant van het hondje op mij en probeerde hem met een boosaardig “Attack! Attack!” op te juinen. Swiffer keek verbaasd afwisselend naar mij en zijn gestoorde baasje, likte mijn hand in een verzoenend gebaar en viel in slaap. Eat that, Lex! Tommy and me, BFF!
Toen ik vanmorgen slaapdronken van de trap stommelde, stond mijn eigen roedel van twee al hoopvol naar me op te kijken en te kwispelen bij de voordeur. Blijkbaar met hoge nood. Normaal gesproken neem ik ’s morgens als eerste werk een bak koffie met een Zwaar Sjekkie: het ontbijt der kampioenen. Noodzakelijk om mijn hoofd in een zekere mate van helderheid te brengen. Vandaag besloot ik over m’n hart te strijken en eerst de honden te wandelen. Foutje.
Het viel me op dat de halsband van Laima wel erg los om haar nek viel. Tegelijkertijd hoorde ik Vito “I know nuffin’ I’m from Gijón”, achter me gesmoorde kokhalsgeluidjes maken. Ik draaide me om en werd geconfronteerd met een wat bozig en diep teleurgesteld kijkende Vito, die met de halsband van de veel kleinere Laima om z’n nek gesnoerd, leunend tegen en omlaag glijdend langs de radiator bij de voordeur het bewustzijn aan het verliezen was. Zijn hondachtige profiel had door mijn ingrijpen plaats gemaakt voor dat van een zandloper.
Voor de tweede keer in een etmaal geschrokken en beschaamd, bevrijdde ik het arme beest uit z’n benarde situatie. Vito schudde z’n kop, kuchte even en sprong toen kwispelend tegen me op. Alsof hij me wilde bedanken voor mijn hulp. Voor iets dat ik zelf veroorzaakt had. Voor de tweede keer in een etmaal werd ik voor een lompe actie ogenblikkelijk vergeven.
En daarom ben ik gek op honden.