Pasfoto's en wake-up calls
22-02-2019 Terugblik, Schrijverspunt
Auteur: Kees de Vreugd
Sinds mijn laatste Terugblik heb ik weer een kalenderjaar bij mijn leeftijd op mogen tellen. Van vierentwintig naar vijfentwintig januari werd ik zomaar ineens - vanuit het niets! - een jaar ouder. Het verstrijken van de tijd is al sinds de uitvinding van de boekdrukkunst een thema van jewelste in de grote, literaire meesterwerken en nu dus ook in die van mij.
Normaal gesproken ga ik er nuchter mee om, met dat ouder worden. Ik had niet te kampen met existentiële crises tijdens de behaalde mijlpalen in het verleden. Dertig worden: geen probleem, mooie leeftijd! Veertig? Nu begint het leven pas! Dit kon je niet eens een mijlpaal noemen, niet echt, want ik ben dit jaar zevenenveertig geworden. Zesenveertig, zevenenveertig … wie maalt erom? Helaas moest ik mijn paspoort in dezelfde week verlengen.
Waarom helaas?
Een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een paspoort is dat je een recente pasfoto inlevert. Onze gloednieuwe gemeente Altena voorziet in die behoefte door een photo booth in de foyer van haar gemeentehuis op te stellen. Voor zeven euro krijg je er vier. En zo geschiedde het dat ik een week na mijn verjaardag, ’s morgens om half negen op een drukdrukdrukke doordeweekse dag, starend naar een hologige, lijkbleke digitale weergave van mezelf op een beeldscherm, mijn ogen tussen twee parallelle, horizontale lijnen moest zien te krijgen.
Die camera is slim, dus die probeert actief mee te helpen. Helaas zit er wat vertraging in. Nu denk en handel ik sneller dan die camera, zelfs om half negen ’s morgens op een drukdrukdrukke doordeweekse dag, dus een fractie van een seconde nadat ik besloot wat onderuit te zakken, omdat die horizontale strepen ter hoogte van mijn ongeschoren bovenlip zweefden, bewoog die camera in de tegenovergestelde richting. De strepen zweefden als gevolg daarvan nu als een aureool boven mijn hoofd. Ik ging wat omhoog zitten, rekte mijn nek wat uit en met een krrrrr&prrrrr bewoog die camera weer omlaag. Een streep boven en een streep onder mijn neus. Omlaag: krrrrrprrrrr. Omhoog: krrrrrprrrrr.
Na drie of vier pogingen begon mijn gevloek omstanders te trekken, maar uiteindelijk is het me gelukt om met mijn mechanische vriend tot een overeenkomst te komen. Ik bleef zitten waar ik zat tot hij mijn ogen gevonden had. Een deal waar we ons beiden in konden vinden. Vijf minuten na mijn binnenkomst flitste de machine met bijna voelbaar genoegen en niet veel later verscheen er een boodschap op het scherm, in een welhaast jubelende Times New Roman. “Pasfoto nemen geslaagd!” Die machine leek net zo blij als ik dat het gelukt was. Alsof een "Hoera!" achter die boodschap in het feestgewoel verloren was gegaan.
Het uitprinten ervan duurde een minuutje, of zo. Een minuut die ik in angstige anticipatie doorbracht, want het doodsbleke, slaap-gedepriveerde hoofd dat mij eerder vanaf het scherm in het gezicht staarde, voorspelde niet veel goeds voor wat betreft het uiteindelijke resultaat.
Een velletje fotopapier viel in het opvangbakje. Ik moest echt wat in mezelf overwinnen om het eruit te vissen. Mijn aarzeling bleek gegrond. Hoewel ik een hartgrondige hekel aan de uitdrukking heb, ontsnapte hij me voor ik er erg in had. Oh, my God!
Vanaf het foto-papier keek een sadistische seriemoordenaar in viervoud naar me terug. Observatie, paniek en afgrijzen tuimelden in een kluwen door mijn hoofd.
“AAAAAARGH!!!”
“Waar is mijn haar gebleven?”
“Rimpels, zoveel rimpels! En wallen! Waarom heb ik zelfs wallen boven mijn ogen?”
“God, waarom hebt Gij mij verlaten?”
Onvast op mijn benen, met m’n pasfoto’s in een death grip, stommelde ik terug naar de wachtkamer, zeeg in een stoel ineen en implodeerde daar in sombere contemplatie. Vergankelijkheid werd ineens een issue op die vroege, grijze morgen in februari. Met mijn oude paspoort in één hand, waarop een tien jaar jongere versie van mezelf glimlachend, onbevangen en brutaal de wereld vol vertrouwen in het gelaat keek, en in mijn andere hand mijn recente ik, mijn blik afwisselend op beide gericht, besefte ik ten volle waarom de grote schrijvers en ik het verstrijken der jaren tot een centraal thema in hun werk hadden gemaakt.
Ik keek op en zag een wat oudere dame zowat van haar stoel rollen van het lachen. Mijn lichaamstaal en gezichtsuitdrukking moeten boekdelen gesproken hebben.
“Maak je geen zorgen,” sprak ze me bemoedigend toe, “niemand ziet er goed uit op die dingen. Kijk maar.”
Ze liet me haar foto’s zien, die ze, net als ik, in haar paspoort had gevouwen.
Haar foto’s vielen me alles mee, het was haar geboortedatum die me zowat over het randje duwde. De oudere dame was maar een jaar ouder dan ik en, eerlijk is eerlijk, ze zag er een stuk fruitiger uit dan de psychopaat die mijn paspoort de komende tien jaar zal decoreren.